Biografie  Dr. H. Colijn

Hendrikus Colijn, geboren op 22 juni 1869 te Haarlemmermeer (Burgerveen). Overleden te Ilmenau, Duitschland op 18 september 1944.  ( 75 jaar )

Hendrikus (Hein) Colijn, Nederlands Staatsman.
Hij voltooide zijn opleiding aan de Hoofdcursus te Kampen en werd in 1892 2e luitenant in het Koninklijk Nederlands-Indische leger In 1894 nam hij deel aan de expeditie naar Lombok en van 1895 tot 1904 aan die naar Atjeh.
Hij verliet de militaire loopbaan en keerde in 1909 naar Nederland terug.
Na voor de Anti-Revolutionaire Partij kamerlid te zijn geweest, was hij van 1911 tot 1913 minister van oorlog. Van 1914 tot 1922 was hij directeur van de Bataafse Petroleum Maatschappij In 1920 volgde hij A. Kuyper op als leider der
Anti-Revolutionaire Partij. In 1922 werd hij hoofdredacteur van het partijorgaan “De Standaard”. In 1923 werd hij minister van financiën en daarna verschillende malen eerste-minister.  
Bij de verkiezingen in 1937 brachten zeer vele niet-antirevolutinairen hun stem uit op die partij, omdat zij een groot vertrouwen hadden in zijn persoon. Zijn kras bezuinigingsbeleid riep echter hevige weerstand op. In 1939 werd hij tot aftreden gedwongen. Bij de inval der Duitsers in 1940 liet het zich aanzien, dat hij niet afkerig was van wat de Duitsers met de term “Nieuwe Orde” plachten aan te duiden. Zijn in 1940 verschenen boekje “Op de grens van twee werelden” wees sterk in die richting en wekte algemeen de verontwaardiging op. Hij herzag echter zijn stellingname, herriep het boek en werd daarop in 1941, bij het begin van de Duitse inval in Rusland, geïnterneerd. Hij stierf in gevangenschap, in het Duitse plaatsje Ilmenau (Thüringen) , op 18 september 1944. Hij was hier begraven, en in 1947 herbegraven in Den Haag.
Dr. H. Colijn is de politieke figuur geweest in Nederland tussen twee wereldoorlogen om zijn sterke persoonlijkheid, zelfvertrouwen, zijn algemene kennis en gedurfd optreden.
Juist dat gedurfde optreden als minister van financiën, voerde hij onder groot protest van de Nederlandse samenleving de rijwielbelasting in, en dan nog op een zodanige wijze met regelgeving, dat iedereen van groot tot klein moest betalen voor het berijden van een rijwiel op den openbare weg. Zeker in de begin jaren – 1924 / 1928 – was de prijs hoog, fl. 3.00 per kalenderjaar per rijwiel.
Later zijn er in de regelgeving verzachtende omstandigheden aangebracht, waardoor de wielrijder minder protesteerden.

Een geliefde belasting is het nooit geweest..