1931/1936
—————–
17 April 1931
—————–
Inzameling van oude belasting-merken voor een goed doel.
Voor eenige tijd had het Dagelijksch Bondsbestuur een bespreking met den ijverige voorzitter van de “Vereeniging tot bevordering van de belangen van T.B.C.-patiënten in Nederland”. Doel van deze bespreking was om te komen tot inzameling van de oude belasting-merken (rijwielplaatjes). Deze, met de daarbij gevoegde oude koper, dat deze of gene erbij wil doen, worden verkocht en de opbrengst komt dan ten goed aan T.B.C.-patiënten van alle richtingen. De vereeniging heeft voor de inzameling de beschikking gekregen over de kistjes van de Rijks-Munt, waarin de nieuwe belasting-merken worden verzonden.
Om nu tot de eenvoudigste wijze van inzamelingen te komen hebben ze afgesproken dat de afdeelingsbesturen, die zich voor deze goede zaak willen intresseeren, aan den voorzitter der vereeniging, den heer I. LESSING, Spitskopstraat 9, Amsterdam-Oost, kunnen opgeven hoeveel kistjes zij voor het doel willen hebben en aan wie die moeten worden gezonden De afdeelingsbesturen maken dan aan alle erkende rijwielhandelaren bekend, bij wie zij de oude merken en hun oud koper kunnen inleveren.
Na een bepaalde datum worden dan de kistjes naar den heer Lessing terug gezonden. Wij verzoeken onze afdeelingsbesturen reeds nu deze gelegenheid te bespreken opdat een en ander tijdig geregeld is vóór de omwisseling van de merken begint.
Werkt allen mee ! Het is voor een goed doel !
Gratis rijwielplaatjes voor per 1 Augustus steuntrekkende werkloozen.
Er is bepaald, dat arbeiders, die op 1 Augustus in de steunregeling lopen, goedgekeurd door den minister van Binnenlandsche Zaken en L,. dan wel op dien datum geplaatst zijn bij een van rijkswege gesubsidieerde werkverschaffing – wanneer na onderzoek door B & W blijkt, dat de betrokken arbeiders in den regel gebruik maken van een rijwiel – van overheidswege een belastingplaatje kunnen krijgen, waarvoor de gemeente van rijkswege een evenredige subsidie ontvangen. Arbeiders die na 1 Augustus werkloos worden vallen niet onder deze regeling.
——————–
WERLOOZENDEMONSTRATIE EN RIJWIELBELASTING
De straat, waarin het belastinggebouw staat, loopt langzaam vol. ‘s Ochtends zijn eenige honderden werkloozen, velen met de fiets aan de hand, onder gebruikelijken zang de stad doorgetrokken. Zij hebben gedemonstreerd bij het burgerlijk armbestuur en de gemeente-besturen van Enschede en Lonneker. Een van hun eischen was afgifte van een kosteloos rijwielplaatje of een extra steunuitkeering van f.
totdat het burgerlijk armbestuur zal hebben beslist op hun verzoek om een extra uitkeering van f
Ik heb dit voorval geschetst omdat het krachtiger dan veel argumenten bewijst, dat er, ten aanzien van de verstrekking van kostelooze rijwielmerken, is “something rotten in the state”. En het is niet alleen ingeval van werkloosheid dat de bestaande regeling faalt, er zijn veel meer gebreken. Het aantal gevallen is legio, dat de ambtenaren met deze aangelegenheid belast, bij zich zelf denken, dat als er nu toch kostelooze rijwielmerken worden uitgegeven, dan zou dat zeker hier moeten gebeuren, terwijl de voorschriften het
verbieden. Het is wel zeer ondankbaar werk tegen alle redelijkheid in steeds weer en in verband met de ongunstige tijdsomstandigheden steeds méér menschen te moeten afschepen. Mij dunkt, de ambtenaren zullen wel eens hooren: “Man, waarvoor sta je daar nou eigenlijk?” De bestaande regeling is daarnaar.
Het spreekt vanzelf dat in verband met het zakelijk karakter der rijwielbelasting, het element dat met de persoonlijke omstandigheden van den gebruiker van het rijwiel rekening houdt, zoo beperkt mogelijk moet zijn. Maar nu dit persoonlijk element is aanvaard, dient het behoorlijk tot zijn recht te komen.
De wetgever heeft m.i. getracht de verkrijging van een kosteloos merk open te stellen voor hen, die een rijwiel noodig hebben om te voorzien in het levensonderhoud van een gezin, maar daarin niet of nauwelijks slagen. Tegen dit principe moet men dadelijk al dit bezwaar hebben dat alleenstaande personen, die voor zich zelf moeten zorgen, zijn uitgesloten. Ook zij kunnen geraken in een toestand van onvermogen, waarin zij geen rijksdaalder voor een plaatje beschikbaar hebben. Ontmoet men er tegenwoordig niet, die hun kostgeld niet kunnen betalen? In deze slechte tijdsomstandigheden doet zich dit bezwaar ook practisch gelden. Overigens kan men in zoover instemmen met het gezinselement, dat aan leden van een gezin, waarvan het hoofd of een der leden voldoende verdient om in behoeften van het geheele gezin te voorzien, geen kosteloos plaatje behoeft te worden uitgereikt, al zijn zij zelf onvermogend.
De wettelijke en ministerieele uitwerking van de beide andere factoren, den toestand van onvermogen en de gebruiksnoodzakelijkheid, geven meer mogelijkheden.
De wetgever heeft zich tot taak gesteld om den toestand van onvermogen te karakteriseeren. Hij heeft als criterium gesteld het al of niet zijn aangeslagen in de Rijksinkomstenbelasting voor het loopend belastingjaar. Principieel is dit onzuiver. Het ontbreken van een belastbaar inkomen in den zin der wet op de inkomstenbelasting is niet identiek met een toestand van onvermogen.
Aan veel welgestelden menschen zou op hun verzoek een kosteloos plaatje moeten worden uitgereikt, omdat zij een slecht jaar hebben gehad. Dit ligt niet in de bedoeling. Practisch is dit bezwaar niet groot; maar illustreert de onjuistheid van den gekozen maatstaf. Er zijn grootere bezwaren, waardoor men gerust mag zeggen dat het aanleggen van dezen maatstaf niet doelmatig is gebleken. Men hoeft er zich niet over te verwonderen dat de juridische begrippen en ficties, welke over het tot stand komen van een aanslag beslissen, niet geschikt zijn voor beoordeeling van iemands financiele toestand op een tijdstip dat de wet op de inkomstenbelasting niet kent. Het sprekendste voorbeeld is wel het geval waarin de losse arbeider kan verkeeren. Al is hij sedert
Een derde bezwaar is, dat het gezinselement dat de wetgever voor oogen had, bij het al of niet opleggen van
een aanslag in de rijksinkomstenbelasting slechts zeer ten deele tot zijn recht komt. De rijksinkomstenbelasting is geen gezinsbelasting, weerspiegeld niet den financieelen toestand van zijn gezin. Een voorbeeld. Iemand die f 1000 verdient en 3 minderjarige kinderen heeft die samen ook nog f 1000 verdienen, heeft geen behoeftig gezin, maar ontvangt toch een kosteloos plaatje, omdat hij niet wordt aangeslagen. Bezit hij inplaats van 3 minderjarige, 3 meerderjarige kinderen die werkloos zijn, dan ontvangen noch hij noch zijn kinderen een plaatje, hoewel het gezin in een volslagen toestand van onvermogen verkeert. Zou het goed zijn, dan zou in het eerste geval, geen plaatje, in het tweede geval, zoowel aan den vader als aan de kinderen een plaatje moeten worden verstrekt. De bepaling omtrent het door het hoofd van het gezin aan te wijzen lid van het gezin is ten eenenmale onvoldoende om wat krom is in de bestaande regeling recht te zetten.
De conclusie moet zijn, dat de wetgever niet is geslaagd aan te wijzen hen, die wegens onvermogen zelf geen plaatje kunnen koopen. In res. van
Tenslotte stelt de wet nog al eisch dat het rijwiel noodig is voor het bedrijf of beroep. Naar mijn meening is de ruimere bedoeling om te voorzien in het levensonderhoud. Zoo gesteld kan men in verband met den opzet van de wet, er vrede mee hebben, anders is het echter met de Ministerieele uitwerking daarvan.
De Minister eischt dat men meer dan een half uur gaans van zijn werk verwijderd is, wil er sprake zijn van de gebruiksnoodzakelijkheid van een rijwiel. In de eerste plaats kan men vragen of in den tegenwoordigen tijd van snel vervoer deze eisch niet te streng is. Een groote categorie die voor een kosteloos plaatje in aanmerking komt, zijn de bejaarde arbeiders, die het volle loon niet meer halen en buiten de belasting vallen. Mag men den eisch stellen, dat deze menschen bij een lichamelijke arbeidsprestatie van
dag nog 4 x een ½ uur loopen? Ik meen, dat de bepaling te streng is. Maar er is nog veel grooter bezwaar, zooals men weet. Deze eerste eisch eenmaal gesteld zijnde wordt daaruit de conclusie getrokken dat dus
iemand die werkloos is geen plaatje kan krijgen, omdat hij niet meer dan een half uur van zijn werk is. Na twee ronden staat hier het paard plotseling achter den wagen. Men is nu wel zeer ver verwijderd van wat m.i. ’s wetgevers bedoeling is, dat diegene een plaatje krijgt, die een fiets noodig heeft om in zijn levensonderhoud te voorzien. Een werklooze heeft toch zeker een fiets noodig om in zijn onderhoud te voorzien, hij moet werk zoeken, dat hem dit levensonderhoud oplevert. Dat dit door de wet en de ministerieele uitvoering is miskend, is een der grootste gebreken van de tegenwoordige regeling, waartegen terecht is gedemonstreerd en waarin zal moeten worden voorzien.
Naar mijn meening moet een kosteloos rijwielmerk worden verstrekt aan ieder, die wegens onvermogen niet in staat is een merk te koopen en in het algemeen gebruik maakt van een rijwiel om in zijn onderhoud te voorzien. Bij de beoordeeling van het onvermogen kan rekening worden gehouden met het gezinsinkomen. Meent men eischen te moeten stellen waaraan de gebruiker noodzakelijk moet worden getoetst, dan moeten deze m.i. soepel zijn.
——————–
———————-
12 Augustus 1932
———————-
RECHTSKUNDIGE VRAGENBUS.
C. d. J. te L. Een rijwielbelastingmerk, waarvan een stuk ontbreekt, wordt niet als geldig aangemerkt. Door dus een dergelijk beschadigd merk mede te geven, hebt U U zelf en den huurder van het rijwiel aan ongerief blootgesteld.
U kunt U, teneinde het in beslag genomen rijwiel terug te krijgen, er niet op beroepen, dat een ander bekeurd is en het rijwiel Uw eigendom is, daar de wet uitdrukkelijk bepaalt, dat de geldboete verhaalbaar zijn op het rijwiel, waarmee de overtreding is gepleegd, onverschillig wiens eigendom het is.
Eerst nadat de geldboete betaald is ofwel voor het maximum der geldboete zekerheid is gesteld, kan opheffing van het beslag en teruggave van het rijwiel geëischt worden. Wanneer echter een of ander niet mocht plaats vinden, zal het rijwiel, nadat de boete-oplegging onherroepelijk zal zijn geworden, door de administratie verkocht kunnen worden om op de opbrengst de boete te kunnen verhalen.
O.i. gaat het moeilijk aan den huurder van het rijwiel aansprakelijk te stellen voor de door U geleden schade en het gemis van het rijwiel, omdat U zelf, door een rijwiel met een defect plaatje mee te geven, schuld aan een en ander draagt, althans in niet onbelangrijke mate medeschuld hebt. Dit wil zeggen, dat een procedure geheel kansloos voor U zou staan, maar al te sterk staat U zeker niet. Iets anders ware, wanneer U, teneinde het rijwiel terug te krijgen, het bedrag der boete betaalt en daarna gemeld bedrag van den huurder terugvordert. Ook dan echter kan men van een eventueele procedure nog niet zeggen, dat succes verzekerd is.
Indien U eventueel tot betaling van een door de administratie geëischt bedrag mocht overgaan, zou het niet ongewenscht zijn, dat U zou trachten een ontvangstbewijs te krijgen, waarin vermeld staat, dat alle rechten, welke voorheen voor gemeld bedrag tegen den huurder van het rijwiel konden worden uitgeoefend, thans aan U zijn overgedragen.
——————–
—————–
28 April 1933
—————–
O n v e r v a l s c h b a r e R i j w i e l p l a a t j e s.
Onze lezers zullen zich herinneren, dat wij hebben geschreven over niet te stelen belastingplaatjes, die verbonden zijn met een soort weerhaak, zoodat verwijdering ernstige beschadiging ten gevolge heft en de plaatjes dus niet meer te verhandelen zijn. Er waren verschillende bezwaren, waaraan de uitvinder ir. Nieuwkamp, te Pasoeroean, getracht heeft tegemoet te komen.
De regeering heeft deze plaatjes niet als rijwielbelastingmerken willen accepteeren. Op dien grond, dat de merken niet onafscheidelijk aan een fiets verbonden doch “verwisselbaar” moeten zijn, zoodat eenige personen, desgewenscht, met één plaatje kunnen samendoen. Het kon met een touwtje of een étui in deze uitzonderingsgevallen.
Maar bovendien, zoo schrijft het “Handelsblad” , zou men zelfs de “samendoeners”, die zoo nalatig zijn, het losse plaatje op hun onbeheerde rijwiel te laten hangen, in bescherming nemen door aan allen plaatjesdiefstal voorgoed een eind te maken en wel door tegelijk met het plaatje uit te reiken een, eveneens moeilijk te vervalschen, contramerk. Een soort van eenvoudig “nummerbewijsje” dus, dat niet op naam behoeft te staan en dat, als men zijn fiets plus een daarop bevestigd plaatje verkoopt, aan den nieuwen eigenaar ter hand wordt gesteld. Een plaatje zonder bijpassend contramerk heeft dan geen handelswaarde, een dief heeft er niets aan.
Het is den uitvinder gelukt, ook hierin, naar het ons voorkomt, te voorzien. De sluitpen van het plaatje is naar het midden gebracht en daarachter bevindt zich nu een verlengstuk, dat de houder kan afbreken en op zak steken en waarin hetzelfde nummer is geponst, dat zich op het plaatje bevindt. Beide nummers worden in één slag geperst.
Indien men dit systeem zou willen toepassen, zouden er zeker heel wat onaangenaamheden worden voorkomen en ……. Het onrecht te niet gedaan worden, dat een en dezelfde belastingbetaler, twee of meer malen per jaar belasting moet betalen voor hetzelfde object.
Edoch ……… departementale hoofden zijn hard. Of het er van komen zal ?
VOOR SCHOOLGAANDE RIJWIELBELASTING KINDEREN
Geen vrijstelling
Op de vraag van het Tweede Kamerlid, den heer Hiemstra, betreffende vrijstelling van rijwielbelasting voor fietsen, welke in verband met de bepalingen van artikel 13 der Lager Onderwijswet vanwege het gemeentebestuur zijn verstrekt aan en bereden worden door schoolgaande kinderen, benevens voor de genoemde fietsen, voor welker aanschaffing een tegemoetkoming uit de gemeentekas is verleend, heeft de minister van Financiën geantwoord:
De in artikel 13 van de Lager- Onderwijswet geregelde aanspraak op steun uit de gemeentekas ter tegemoetkoming in de kosten, verbonden aan het bezoeken van op zekeren afstand gelegen scholen, is uitsluitend afhankelijk gesteld van den afstand, die er is tusschen de woning van de ouders en de school, welke men het kind wenscht te doen bezoeken. Welgestelde ouders hebben op dien steun evenzeer aanspraak als arme ouders. Er is daarom naar het oordeel van den minister alleen in de omstandigheid, dat iemand steun krijgt voor aanschaffing of onderhoud van een fiets, geen voldoende aanleiding om voor het berijden van een voor schoolbezoek bestemde fiets vrijstelling van belasting te verleenen.
Om aanspraak op steun te kunnen maken moet de af te leggen afstand grooter zijn dan 5 kilometer. De minister is echter van oordeel, dat een afstand van 5 kilometer niet het beslissende criterium uitmaakt voor het gebruiken van een rijwiel. Hij acht het zeer aannemelijk, dat ook vele ouders , wier kinderen een afstand van 3 of 4 kilometer moeten afleggen, het noodig achten, dat die kinderen daartoe gebruik maken van een fiets. Ook met het oog op deze omstandigheid zou het verleenen van vrijstelling van belasting voor het berijden van met steun aangeschafte fietsen naar het oordeel van den minister onbillijk werken.
Voorts zou de vrijstelling in het algemeen een ongelijkheid scheppen tegenover alle kinderen, die voor het genieten van ander onderwijs dan dat bedoeld in art. 13 van de Lager- Onderwijswet per fiets een grooten afstand moeten afleggen. Aan het verleenen van de bedoelde vrijstelling zou bovendien het groote bezwaar kleven dat de controle op fietsen, welke door kinderen worden bereden, ingewikkeld en moeilijk zou worden. Om al deze redenen moet de minister de gestelde vraag tot zijn leedwezen ontkennend beantwoorden.
——————–
Een tijdsbeeld, welke voor heel Nederland hetzelfde was. Alle nieuwsbladen schreven een zelfde soort bericht over de rijwielbelasting.
——————–
——————–
——————–
——————–