STAATSBLAD
VAN HET
KONlNKRlJK DER NEDERLANDEN
van den 6den October 1934, tot instelling van een verkeersfonds. wet (No. 534.)
WIJ WlLHELMlNA, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden,
Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, saluut! doen te weten:
Alszoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is voorzieningen te
treffen, ten einde het onderling verband tusschen de verkeersmiddelen te land, te water
en door de lucht te versterken;
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-
Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij
deze:
Paragraaf l/ I
Artikel 1
1. Ingesteld wordt een fonds, genaamd Verkeersfonds, ten behoeve van den
aanleg, de verbetering, het onderhoud en de exploitatie van de krachtens deze
wet of de Motorrijtuigenbelastingwet aan te wijzen werken en inrichtingen ten
dienste van het verkeer.
2. Van dit fonds worden de inkomsten en uitgaven jaarlijks bij afzonderlijke
begrooting vastgesteld. De begrooting wordt zoodanig ingericht, dat zij de
uitgaven en inkomsten ten aanzien van elk verkeersmiddel afzonderlijk
aangeeft. Het beheer van die begrooting wordt gevoerd door Onze Minister van
Waterstaat en is onderworpen aan dezelfde regelen als het beheer van de
rijksbegrooting.
Artikel 2
Tot de inkomsten van het Verkeersfonds behooren:
1. de opbrengst van de motorrijtuigenbelasting in het begrootingsjaar;
2. de opbrengst van de rijwielbelasting in het begrootingsjaar;
3. vergoeding in kapitaal of in den vorm van jaarlijksche bijdragen, verschuldigd
aan het Rijk ter zake van overneming in beheer en onderhoud van wegen door
het Rijk;
4. de ontvangsten van het Rijk ter zake van de Spoorwegen;
5. de ontvangsten van het Rijk ter zake van de Tramwegen;
6. de ontvangsten van het Rijk ter zake van veerdiensten, waterwegen en havens,
met uitzondering van de ontvangsten ter zake van het loodswezen, , de zeewerken. de kustwacht en
den stormwaarschuwingsdienst.; de kustverlichting, de bebakening, de
betonning
7. de ontvangsten van het Rijk betreffende de burgerlijke luchtvaart;
8. een telkenjare vast te stellen uitkeering uit 's Rijks middelen;
9. voorschotten door het Rijk aan het Verkeersfonds verstrekt;
10. het batig saldo van de laatst afgesloten rekening van ontvangsten en uitgaven
wegens de bij artikel 1 bedoelde begrooting;
11. toevallige baten en inkomsten;
12. het batige saldo van de afgesloten rekening van het Wegenfonds over het
dienstjaar 1934 I alsmede alle middelen, welke, zonder het bij artikel 5 dezer
wet bepaalde, na 31 December 1935 ten bate van het Wegenfonds zouden zijn
gekomen.
Artikel 3
Ten laste van het Verkeersfonds worden gebracht:
1. Een door Ons vast te stellen aandeel in de kosten van eene vervoersstatistiek;
2. De uitgaven voor aanleg, verbetering of onderhoud van de bij bet Rijk in beheer
en onderhoud zijnde wegen, voor zoover die op een Wegenplan, als bedoeld in
artikel 33 of artikel 34 deer Motorrijtuigenbelastingwet voorkomen; ter zake
van deze uitgaven zal jaarlijks behoudens hetgeen wordt besteed voor den bouw
van bruggen over de groote rivieren, ten laste van de begrooting van bet
Verkeersfonds worden gebracht een bedrag, ten minste gelijk aan het 9.5/30
gedeelte van de ten bate van dit fonds komende opbrengst der
motorrijtuigenbelasting en van de rijwielbelasting in het begrootingsjaar;
3. Uitkeering aan de provinciën van een gedeelte van de ten bate van bet
Verkeersfonds komende opbrengst der motorrijtuigenbelasting en der
rijwielbelasting in bet begrootingsjaar, welk gedeelte voor de provinciën
gezamenlijk in de eerste twee jaren 35 pct. En in de daaropvolgende jaren 40
pct. van het 21/30 van die opbrengst zal bedragen;
4. Uitkeeringen voor onderhoud en verbetering van bij anderen dan het Rijk in
beheer en onderhoud zijnde wegen of gedeelten van wegen, welke op de
Rijkswegenplan, genoemd in artikel 33 der Motorrijtuigenbelastingwet,
voorkomen;
5. Vergoeding in kapitaal of in den vorm van jaarlijkscbe bijdragen, verschuldigd
door het Rijk ter zake van overneming in beheer en onderhoud van wegen door
anderen;
6. Bijdragen, welke mochten worden verleend, voor afkoop van tollen krachtens
octrooi of concessie geheven;
7. De ten laste van bet Rijk komende uitgaven ter zake van Spoorwegen;
8. De ten laste van het Rijk komende uitgaven ter zake van de Tramwegen;
9. De ten laste van het Rijk komende kosten van aanleg, verbetering, onderhoud en
exploitatie van veerdiensten, vaarwateren en havens en van de daartoe
behoorende kunstwerken, voor zoover deze kosten strekken ten dienste van bet
verkeer en met uitzondering van de kosten van het loodswezen, de betonning,
de bebakening, de kustverlichting, de zeewerken, de kustwacht en den
stormwaarschuwingsdienst;
10. De ten laste van het Rijk komende kosten van de burgerluchtvaart;
11. Rente en aflossing van voorschotten door het Rijk aan het Verkeersfonds en aan
het Wegenfonds verstrekt;
12. Het nadeelig saldo van de laatst afgesloten rekening van ontvangsten en
uitgaven wegens de bij artikel 1 bedoelde begrooting;
13. Het nadeelig saldo van de. afgesloten rekening van het Wegenfonds over het
dienstjaar 1934 alsmede alle uitgaven en alle teruggaven op de wegenbelasting
en de rijwielbelasting, welke, zonder het bij artikelen 5 en 6 bepaalde, na 31
December 1935 ten laste van het Wegenfonds zouden zijn gekomen.
Artike14
1. Tot het geven van advies met betrekking tot de ingevolge deze wet te nemen
maatregelen en tot bijstand in de uitvoering daarvan, wordt ene Centrale
Commissie ingesteld, wier samenstelling, taak, bevoegdheid en werkwijze met
inachtneming van de bepalingen van dit artikel bij algemeenen maatregel van
bestuur worden geregeld.
2. De leden der Centrale Commissie worden door Ons benoemd op voordracht van
Onzen Minister van Waterstaat, behoudens, dat een lid door Ons wordt
benoemd op voordracht van Onzen Minister van Financien, en een lid door Ons benoemd wordt
op voordracht van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken.
Tot de leden, voorgedragen door den Minister van Waterstaat, zullen mede
behooren de leden van de Vaste Commissie van den Economischen Raad voor
het Verkeerswezen.
3. Verkeersondememingen, welke bij de begrooting van het Verkeersfonds zijn
betrokken, zijn verplicht op verzoek van de Centrale Commissie alle
inlichtingen te verstrekken, alle medewerking te verleenen bij onderzoek, dat
die Commissie wenscht en daarbij inzage te verleenen van en over te leggen
alle bescheiden en rekeningen, welke die Commissie noodig acht om zich een
oordeel te kunnen vormen het beheer, de exploitatie en de werking van de
onderneming.
4. De Centrale Commissie brengt jaarlijks aan den Minister van Waterstaat verslag
uit van hetgeen door baar is verricht, welk verslag moet worden overlegd bij de
begrooting van bet Verkeersfonds van het jaar, volgend op dat waarover de
begrooting loopt.
Paragraaf ll
Artikel 5.
De "Wegenbelastingwet"wordt gewijzigd als volgt;
A. Het intitulé wordt gelezen:
Wet van den 30sten December 1926 tot het beffen van een belasting op
motorrijtuigen ten bate van het Verkeersfonds, en bet treffen van voorzieningen ten
behoeve van openbare verkeerswegen te land.
B. In de considerans wordt "van Rijkswege" en hetgeen daarop volgt vervangen
door: eene van Rijkswege te heffen belasting op bet motorverkeer op openbare
verkeerswegen te land en voorzieningen te treffen ter verzekering van den aanleg.
de verbetering en het onderhoud van zulke wegen.
C. In artikel 1 wordt het woord "Wegenbelasting" vervangen door
"Motorrijtuigenbelasting"
D. Artikel 3 wordt gelezen:
Voor een motorrijtuig op twee of drie wielen;
indien het eigen gewicht bedraagt;
· niet meer dan 60 kilogram f.10.-
· meer dan 120 en niet meer dan 250 kilogram f.20.-
· meer dan 250 kilogram, f. 8.-
· per 100 kilogram doch ten minste f.40.-
Voor een motorrijtuig op meer dan drie wielen en
ingericht voor personenvervoer en wel het vervoer
van niet meer dan zes personen, den bestuurder
daaronder niet begrepen, per 100 kilogram
· eigen gewicht f. 8.-
· doch ten minste f. 64.-
Voor een motorrijtuig op meer dan drie wielen en
ingericht voor personenvervoer en wel het vervoer
van meer dan zes personen, den bestuurder daaronder niet begrepen,
· per 100 kilogram eigen gewicht f. 10.-
en daarboven, indien het rijtuig is ingericht voor het vervoer van; niet meer dan tien personen
· per zitplaats f. 2.50
· meer dan tien en niet meer dan twintig personen
· benevens f. 3.- per zitplaats boven tien; f. 25.-
· meer dan twintig en niet meer dan dertig personen f. 55.-
· benevens f. 3.50 per zitplaats boven twintig;
· meer dan dertig en niet meer dan veertig personen f. 90.-
· benevens f. 4.- per zitplaats boven dertig;
· meer dan veertig personen f. 130.-
· benevens f. 4.50 per zitplaats boven veertig.
2. Voor een motorrijtuig op meer dan drie wielen niet vallende onder de omschrijving van de letters
b. en c. indien het eigen gewicht bedraagt niet meer 1000 kilogram,
· Per 100 kilogram eigen gewicht f. 9.-
· doch ten minste f. 72.-
· Meer dan 1000 doch nier meer dan 2000 kilogram f. 90.-
· benevens f. 10.- voor elke 100 kilogram boven 1000 kilogram;
· Meer dan 2000 doch niet meer dan 3000 kilogram f. 190.-
· benevens f. 1 L- voor elke boven 2000 kilogram;
· Meer dan 3000 doch niet meer dan 4000 kilogram f. 300.-
· benevens f. 12.- voor elke 100 kilogram boven 3000 kilogram;
· Meer dan 4000 doch niet meer dan 5000 kilogram f. 420.-
· benevens f. 13.- voor elke 100 kilogram boven 4000 kilogram;
· Meer dan 5000 doch niet meer dan 6000 kilogram f. 550.-
· benevens f. 14.- voor elke 100 kilogram boven 5000 kilogram;
· Meer dan 6000 kilogram f. 690.-
· benevens f. 15.- voor elke 100 kilogram boven 6000 kilogram;
3. De belasting voor een motorrijtuig op twee wielen wordt verhoogd:
· Indien bet motorrijtuig is ingericht voor bet vervoer van meer
dan één persoon met………… f. 5.-
· Indien door middel van dat motorrijtuig een rij- of
voertuig of zijspan wordt voorbewogen, met f 13.50
5. De belasting voor een motorrijtuig op meer dan twee wielen wordt, indien door
middel van dat motorrijtuig meer dan één rij- of voertuig wordt voortbewogen
voor elke dier rij- of voertuig overeenkomstig nummer 3 verhoogd.
6. De genoemde bedragen gelden voor rij- en voertuigen, waarvan de wielen
voorzien zijn van luchtbanden. Die bedragen worden verhoogd indien de wielen
van het rij- of voertuig zijn voorzien van cushionbanden met dertig procent, van
massieve rubberbanden met zestig procent en van metalen banden met honderd
procent.
7. Indien niet alle wielen van een rij- of voertuig voorzien zijn van banden van
dezelfde soort, geldt de minst elastische van de gebruikte banden als maatstaf
voor de berekening van de verschuldigde belasting. Onze Minister van Waterstaat bepaalt, wat onderscheidenlijk onder luchtbanden, cushionbanden en massieve rubberbanden wordt verstaan.
8. Voor de toepassing van dit artikel wordt een metalen band minder elastisch dan
een massieve rubberband, een massieve rubberband minder dan elastisch dan
een cushionband en een cushionband minder elastisch dan een luchtband geacht
te zijn.
9. Onder het eigen gewicht wordt verstaan het gewicht van het volledig uitgeruste
rijtuig.
10. Voor de toepassing van lid I, letter a (laatste onder alinea), b, c en d en van lid 3
worden hoeveelheden van 50 kilogram en daarbeneden verwaarloosd en,
hoeveelheden boven 50 kilogram tot beneden 100 kilogram voor 100 kilogram
berekend.
E. In artikel 5 wordt in de plaats van "f 025" gelezen "f.0.50".
F. De artikelen 30, 31 en 32 vervallen, met dien verstande, dat de rekening van het
Wegenfonds over het dienstjaar 1934 open blijft tot 31 December 1935.
De titel van Hoofdstuk Il wordt gelezen:
OPENBARE VERKEERSWEGEN TE LAND.
G. In artikel 36, 1 e lid, wordt het woord: "Wegenfonds" vervangen door:
"Verkeersfonds" en het woord: "Wegenbelasting" door.
"Motorrijtuigenbelasting".
H. In artikel 36, 2e lid, worden de woorden: "binnen de grenzen genoemd in artikel
32, 2e "vervangen door: binnen de grenzen genoemd in artikel 3" 3e van de
wet van 6 October 1934 (Staatsblad no. 534)".
I. In artikel 37 , 1 e lid, worden de woorden: "als bedoeld in artikel 32, 2c
"vervangen door: "als bedoeld in artikel 3,3 van de wet van 6 October 1934
(Staatsblad no. 534)".
J. In artikel, 1 e lid, wordt het woord: "Wegenfonds" vervangen door.
"Verkeersfonds".
K. In artikel 43 wordt het woord: "Wegenbelastingwet" vervangen door.
''Motorrijtuigenbelasting".
Paragraaf III
Artikel 6.
De rijwielbelastingwet (Staatsblad 1924 no. 306) wordt gewijzigd als volgt:
In de considerans wordt ''met het oog op" en hetgeen daarop volgt vervangen
door. "noodig is om het Verkeersfonds te voeden door eene van Rijkswege te
heffen belasting op het rijwielverkeer op openbare verkeerswegen te land".
· Artikel 3 wordt gelezen: Voor rijwielen, waarop of waaraan een motor is aangebracht, is geen rijwielbelasting
verschuldigd.
Paragraaf IV
Artikel 7.
De Wet op de personele belasting 18% wordt gewijzigd als volgt:
In artikel 31 bis §3 wordt hetgeen voorkomt onder letter d vervangen door:
Motorrijwielen die volledig uitgerust , niet meer dan 60 kilogram wegen;
Aan artikel 31 bis § 3 wordt een nieuw e toegevoegd, luidende:
Motorrijtuigen op twee of drie wielen, kennelijk ingericht voor invaliden.
Paragraaf V.
Artikel 8.
Deze wet treedt in werking met ingang van 1 Januari 1935, met uitzondering van het
onderdeel A van artikel 6, hetwelk in werking treedt met ingang van I Augustus 1935.
Het eerste begrootingsjaar van het Verkeersfonds vangt aan met 1 Januari 1935.
Artikel 9.
Wegenbelastingkaarten voor het belastingjaar 1934 – 35, afgegeven met toepassing van
artikel4, eerste of tweede lid, juncto artikel 3 der Wegenbelastingwet, verliezen hare
geldigheid met ingang van 1 Februari 1935, tenzij blijkens een door den ontvanger van
het kantoor van afgifte op de kaart gestelde aanteekening, vóór dien datum het verschil
tusschen de volgens de Motorrijtuigenbelastingwet verschuldigde en de volgens de
Wegenbelastingwet geheven belasting, berekend over drie maanden, is betaald.
Wegenbelastingkaarten, afgegeven met toepassing van artikel 4, derde of vierde lid, of
van artikel 8 der Wegenbelastingwet, voor een tijdvak, dat vóór 1 Januari 1935 is
aangevangen en op of na dien datum eindigt, blijven zonder bijbetaling tot het einde van
het tijdvak geldig.
Artikel 10.
Door het in werking treden van artikel 5 wordt de strafbaarheid van feiten, begaan onder
de werking van de Wegenbelastingwet, niet opgeheven.
Alle wettelijke voorschriften betreffende de wegenbelasting zijn ook voor de
motorrijtuigenbelasting van kracht.
In aangiftebiljetten, belastingkaarten, processen-verbaal van bekeuring en andere
stukken betreffende de motorrijtuigenbelasting, kan deze belasting worden aangeduid
als: wegenbelasting.
Alle burgerrechtelijke verbintenissen, welke betrekking zouden hebben op de
wegenbelasting zoo deze na 31 December 1934 was bestendigd, worden geacht mede
betrekking te hebben op de motorrijtuigenbelasting.
Artikel 11.
In verband met de bepaling van artikel 6, letter B, wordt aan den houder van een rijwiel,
waarop of waaraan een hulpmotor is aangebracht, onder de door Onzen Minister van
Financien te stellen voorwaarden, teruggaaf van de helft der voor het belastingjaar 1934
– 1935 betaalde rijwielbelasting verleend.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle
Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat,
aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven ten Paleize het Loo, den 6den October 1934.
WILHELMINA.
Den Minister van Waterstaat,
Kalff.
De Minister van Financien,
Oud.
Uitgegeven den drie en twintigsten October 1934.
De Minister van Justitie,
Van Schaik,